De stad ontwaakte. Eigenlijk hadden de vrolijke zonnestralen, die op mijn gezicht schenen me een ‘Hilversum III-gevoel’ moeten bezorgen, maar ik vond het ronduit kut om op dit tijdstip over straat te lopen. Niemand die zijn eigen lied zong. Er stond niemand zingend te metselen op de steiger waar ik langsliep. De meneer op de steiger plantte daarentegen, al dan niet expres, een smerige rochel voor mijn voeten. En bedankt! Mijn melkboerin in de ‘AH 2 go’ floot helemaal niet haar melk een beetje aan, maar trakteerde mij op slaperige ogen, die wel heel weinig levenslust uitstraalden. Ik moet er zelf overigens ook niet bepaald als een levenslustig feestnummer hebben uitgezien, maar ik was dan ook onderweg naar mijn bed.
De melk had mij geen goed gedaan. Ik verkeerde in de schemer tussen dronkenschap en kater, maar het zou niet lang duren of Koning Kater zou Koning Alcohol van zijn troon stoten. Om de ‘man met de gemene septer’ nog even buiten de poorten van mijn paleis te houden, besloot ik een bakje slootwaterkoffie te kopen bij de Kiosk. Ramona, zoals zo fleurig op haar naamkaartje stond, lachte me vreemd toe en vroeg of ik er een gevulde koek bij wilde. Ramona. Meer een naam voor iemand die werkzaam is in een tietenbar dan in de koffie- en broodjesindustrie. Zo wulps als haar naam doet vermoeden, was ze overigens geenszins. Wat een chagrijnig gedrocht! Ik antwoordde haar vriendelijk dat ik vandaag een balansdag had en rekende mijn koffie af. Terwijl ik richting het bankje liep dat zo ver mogelijk verwijderd was van de slaperige wachtende meute hoorde ik Ramona gniffelen. Het was alsof ze me aan het uitlachen was.
De slaperige wachtende ogen die ik passeerde leken een collectief ochtendhumeur te hebben. Waarschijnlijk waren ze onderweg naar iets vele malen saaier, dan de dromen die ze gedurende de nacht hadden kunnen aanschouwen. Met enige tegenzin rookte ik mijn laatste sigaret. Gelukkig kwam toen ik op de helft van mijn zoveelste kankerstaafje van dit etmaal was, de trein aangereden. Ik stapte in de voorste coupé. Wanneer je je in het schemergebied tussen dronkenschap en kater bevindt, zit je niet te wachten op veel mensen in je omgeving. Helaas werd ik door maarliefst drie stoïcijnen op weg naar werk of studie vergezeld. Uiteraard usurpeerde net toen de trein ging rijden Koning Kater de troon van mijn paleis. Koning Alcohol barstte hierop in tranen uit, getuigende de zweetdruppels die zich op mijn voorhoofd vormden. Kutzooi!
Ik voelde dat ik gek werd aangekeken door het te grote C&A-pak dat tegenover me zat. Net als bij Ramona voelde ik dat ik werd uitgelachen. Ik besloot er niet op te reageren, maar naar buiten te turen. Net toen ik aan het wegdommelen was, terwijl de weilanden en koeien voorbijschoten, verstoorde een conducteur mijn samenzijn met het boerenland. Aan de ene kant was dit maar goed ook, want het zou niet de eerste keer zijn dat ik in het pittoreske Roosendaal zou wakker worden. Dat is bijna erger dan wakker worden op een station in Limburg. Zeker omdat ik in Limburg na mijn laatste schrijfsel, waarin ik mij niet zo positief heb uitgelaten over deze aandoenlijke heuvelprovincie, mijn leven niet meer zeker ben. Ook de conducteur kon een vervelende vette grijns op zijn hoofd niet onderdrukken. Wat hadden al deze ochtendmensen toch? Dit was al de derde keer op rij dat ik voelde dat iemand me aan het uitlachen was. De aap kwam enkele uren later uit de spreekwoordelijke mouw, toen ik met mijn slaperige ogen mijn brilletje bekeek. Ik miste mijn rechter brillenglas.