Indulás
Na het wegbuffelen van een McMenu moest ik nog anderhalf uur zien te overbruggen op Schiphol. Dat kun je het beste doen door aan een bar te gaan zitten. Alle mannen aan de bar waren eenzame reizigers die zich lieten vergezellen door een biertje. Goed voorbeeld, doet goed volgen. Er zaten ook twee dames aan de bar, die van een wijntje aan het nippen waren. Ik dacht in eerste instantie dat het om twee Duitse schoonheden ging, maar een kakofonie van knäckebrödklanken, die zich vanuit hun hoek versmolt met het ‘smeltkroeg-gebabbel,’ deed me anders vermoeden. Het café op een vliegveld is toch altijd een wat paradoxale bedoeling: al wachtend is men onderweg. De man rechts van mij moest wel naar een hele vervelende bestemming onderweg zijn. Hij dronk zijn halve liter met een jaloersmakende gulzigheid in een teug leeg. Ik besloot dit goede voorbeeld niet te volgen, want ik heb een hekel aan het vliegtuigtoilet. Gezien mijn postuur is het wellicht geen terechte fobie, maar ik ben bang meegezogen te worden de duisternis in. Het is dat Budapest maar een krappe twee uurtjes vliegen is, want anders had ik een seniorenpamper aan gehad. Lekker warm! Drie palmpjes en drie sigaretten later was het tijd om richting de gate te gaan. Ook de gulzige drinker verliet de bar. Niemand zal zich hem of mij herinneren. Onze lege glazen zijn daarvan de stille getuigen.
Het is fijn om een keer niet met een norse blik van een Ierse zeug geconfronteerd te hoeven worden, maar met een vriendelijke Hollandse glimlach. Bovendien zijn die blauwe stewardessenpakjes echt goed! Alleen daarom betaal je natuurlijk al belachelijk veel voor zo’n ticket. Een biertje in een stripclub is immers ook rond de vijf euro! Je voelt je ook veel veiliger als de gezagvoerder Rooijackers met zijn achternaam heet in plaats van het Ierse Mclaren, dat toch een flesje goedkope Ierse whiskey onder de pilotenstoel doet vermoeden. Ook wordt de kindermoordenaar in je niet gewekt, want huilende baby’s waren er niet aan boord van de KL1979. Zo kon ik lekker wegdromen in mijn op het vliegveld aangeschafte boek ‘Echte mannen slaan soms hun vrouw.’ Na dertig pagina’s meegenomen te zijn in de denkwereld van de Egyptische man, werd er door de stewardess een vraag gesteld die mij bijzonder vrolijk stemde . “Meneer wilt u een boterham met kaas?” Dat ging er wel in! “Wilt u een biertje?” Dat ging er ook wel in! Toen ik mijn boterham op had en het blikje Heineken leeg was, fluisterde de olijke stewardess me toe dat ik best nog een biertje mocht. Een kinderlijke blijheid viel mij ten deel. Net voor de landing werd ik nog getrakteerd op een bakje koffie met een stroopwafel. Zo doen ze dat dus bij de ‘Fucking Royal Dutch Airlines!’ De dertig minuten vertraging was ik dan ook snel vergeten.
Aangekomen op Budapest Fleyhergi was het zaak om een louche Hongaarse taxichauffeur te vinden, die mij voor een zacht Oostblokprijsje richting het appartement van Bas zou brengen. Louche was hij wel, maar het zachte Oostblokprijsje kon ik op mijn dikke buik schrijven. Vijfentwintig eurie wilde hij hebben. En dat is best vreemd, want zijn salarisstrook is in Hongaarse forint. Omdat ik niet door hem in een buitenwijk afgezet wilde worden om doorverkocht te worden aan een ziekeling, zoals dat in de film Hostel gebeurt, ging ik akkoord. Het is toch een goede zaak dat ik geen seniorenpamper om had gedaan, want anders had ik deze volgescheten met de lievelingskleur van Bob Ross, ‘Van Dyk Brown.’ De louche snor hield namelijk van klassieke muziek, maar de combinatie van Hongaars Gregoriaans gezang en de hevige sneeuwval zorgde voor een luguber sfeertje in zijn afgedankte Mercedes.