Ik weet het nog als de dag van gisteren. Met mijn bamboe hengeltje was ik tijdens een mooie zomerdag op rietvoorns aan het vissen. Ik was goed aan het vangen en bewaarde de voorns in een grote emmer met slootwater. Niet om er thuis soep van te maken of ze levend te begraven. Ik was geen sadistisch kind. Dit ging pas vanaf mijn puberteit een rol spelen. Rond mijn veertiende viste ik gelukkig niet meer. Dat zou de populatie rietvoorns in Leerdam lelijk hebben uitgedund, zo niet met uitsterven hebben bedreigd. Ik gooide de vissen in de periode dat ik deze sport beoefende altijd terug. Een enkele keer had weliswaar een stekelbaarsje het haakje dermate ingeslikt dat zelfs mijn hakensteker geen soelaas bood. Mijn opa, die verderop op brasem zat te vissen met maïskorrels, twijfelde geen moment en sneed de kop van het stekelbaarsje eraf of er af met zijn grote zakmes. Ik keek er niet van op. Mijn opa doodde ook wilde konijnen met een parasol punt alvorens hij ze vilde en ondersteboven hing in zijn schuur. Of dat van die parasol punt een grap was weet ik niet. Een kind kan absurditeit nog eenmaal niet van realiteit onderscheiden. Cynisme, ironie en andere stijlfiguren behoren nog niet tot het kindse vocabulair. Vocabulair zelf trouwens ook niet, maar dit terzijde. Wat ik wel weet is dat er rond kerst toch echt altijd twee konijnen in opa’s schuur hingen. En er stond ook een parasol in zijn schuur.
Toen de emmer wel erg vol begon te raken, besloot ik dat het genoeg was geweest voor de dag. Ik wierp de inhoud van de emmer terug in de sloot en ik besloot (had overigens niets met assonantie te maken) een kijkje te nemen bij de nabijgelegen molen. Dat vond ik toch wel machtig mooi (had overigens niets met alliteratie te maken)! Een nieuwsgierigheid die ik in mijn latere leven heb vervloekt. Het zou een allesbepalende middag worden. Ik naderde de molen zonder enige angst. Hoe naïef kun je zijn? Het enige dat of wat ik nog weet was voor het moment dat of voordat ik de molen naderde. Gulzig dronk ik mijn blikje kindercola ad fundum en nam een Fruittella tot mij. Ik was de molen te dicht genaderd en kreeg een klap van de wiek. Huilend sprintte ik naar huis. “Ik heb een klap van de molen gehad! Ik heb een klap van de molen gehad!” Het was het enige wat of dat ik nog kon zeggen. Het dreef mijn ouders tot wanhoop. Op school was het niet anders. Tijdens het zingend bedanken van God voor de nieuwe morgen zong ik volledig uit kanon: “Ik heb een klap van de molen gehad!” Toen de juf mij later die ochtend vroeg de tafel van vier op te dreunen, schreeuwde ik vier keer achter elkaar: “ik heb een klap van de molen gehad!” Juffrouw Hulstein was van de oude stempel en greep me bij mijn oor. “Wat heb jij?” schreeuwde ze vilein. “Ik heb een klap van de molen gehad.” Na een week had ik naast een gescheurd oorlelletje ook mevrouw Hulstein tot wanhoop weten te drijven. De schoolpsycholoog werd ingeschakeld.
De schoolpsycholoog was de enige die enig begrip toonde voor mijn ongelukkige situatie. Achteraf denk ik weleens dat ik voor het eerst verliefd was. Seksualiteit kwam ook nog niet in mijn woordenboek voor, maar ik koesterde een vurig verlangen doktertje met haar te spelen. Petra heette ze en ze nam me mee naar de molen alwaar ik meende een klap van te hebben gekregen. Petra liet me zien dat de wieken mij helemaal niet hadden kunnen raken. “Veel te hoog, kijk maar, ga er maar onder staan.” Ik weigerde. “Nee, dan krijg ik weer een klap van de molen,” floepte ik eruit. Ik was denk ik echt verliefd. De bitch! Ik was uit mijn rol gevallen. Ik begon te huilen. “Ik heb een klap van de molen gehad!” “Nee, Patrick de Kruijk (als mijn achternaam werd uitgesproken betekende dat ook toen al: stront aan de knikker). Ze vervolgde haar relaas op serieuze en belerende toon. “Dat denk ik niet. Ik wil je laten testen op Gilles de La Tourette.” Ik keek Petra lachend aan. “Dat denk ik niet! Godmagende godverde godveregodverdomme tering hangtiet, kutje bef! Ik rende weg en schreeuwde haar nog na: “cabaret Petra, cabaret!” Het mocht echter niet baten. Mijn humor werd niet op de juiste waarde geschat. Thuis wachtte mij twee maanden huisarrest en op school drieduizend strafregels ‘Ik heb geen klap van de molen gehad.’ Ook mocht ik wegens blasfemie dat jaar niet Jezus spelen, maar was ik de ezel in de schoolmusical. Je zou denken dat ik daarmee mijn lesje wel geleerd had. Gelukkig is niets minder waar. Zo af en toe mag ik zelf nu nog graag schreeuwen dat ik een klap van de molen heb gehad. Op mijn bureau siert sinds jaar en dag een fotolijstje met de molen van Leerdam. Zonder wieken uiteraard.