Crocodrilo marado

“Kan me niet schelen. Niet mijn probleem. Jouw probleem,” was zijn norse repliek.  Ik toverde tevergeefs mijn Spaanse verzekeringspasje uit mijn portemonnee. Om dit alles van een nog overtuigender cachet te voorzien haalde ik uit de enorme stapel documenten, de betaalbewijzen van de automatische incasso’s van mijn Spaanse zorgverzekering. Mij zul je niet krijgen naarling, dacht ik nog. Dit werd echter geenszins op de juiste waarde geschat door deze Juan die nog sneller en op een nog luidere toon onverstaanbaar tegen me begon te snauwen. Rustig appelmoes, dacht ik. Wat ik er uit op kon maken was dat het niet zijn probleem was dat ik geen Spaans sprak en dat het document niet in het Engels mocht zijn. Dat kon hij namelijk niet lezen. Maar ik had juist van de verzekeringsmaatschappij een Engelse gekregen omdat ik weer geen Spaans kan lezen.

“No me importa. Tu problema. Soy español. No inglés. El documento debe estar en español,”  herhaalde norse Juan op een nog onvriendelijker toontje. Een toontje dat me allerminst aanstond.  Dit soort onzinnig Kafkaëske toestanden doen mijn cortisol level geen goed. Ik begon rood aan te lopen van woede. Ik was de hele fucking week al bezig allerhande domme documenten te verzamelen en printen om mijn Spaanse id- kaart te kunnen aanvragen. Daartoe zat ik hier nu op een politiekantoortje in de binnenstad van Valencia dat me deed denken aan Debiteuren Crediteuren van Jiskefet. Al was er hier geen juffrouw Jannie die me een bakje koffie aanbood. Van zulke kantoortjes had ik er deze week al vier gezien verspreid over het Ajuntament Valencia. Ik was dusverre goedgemutst: ik had deze bureaucratische hellenopdracht tot een goed einde weten te brengen.  Althans in die veronderstelling leefde ik tot ik Juan ontmoette.  Deze Spaanse naarling verwittigde mij namelijk ook van het feit dat ik maar één kopie van belastingformulier Modelo790 had meegenomen. Hiervoor was ik een dag eerder naar een Spaanse bank geweest om twaalf euro te betalen. Fysiek welteverstaan; met cash.   Het waren drie printjes. Ik kreeg van de bankemployee stempeltjes op twee dezelfde formulieren en eentje werd ingenomen. Mocht ik nu net maar één zo een formulier meegenomen hebben naar mijn afspraak met Juan. Wat moet je immers met twee dezelfde formulieren, zo was mijn achteraf gezien domme gedachte. Gelukkig stond er een kopieermachine in dit ouderwetse klamme kantoortje dus ik wees vrolijk naar deze fijne uitvinding uit de vorige eeuw.

“Fotocopiadora,” zei ik toen ik ‘kopieermachine’ via Google Translate op mijn telefoon had vertaald omdat Juan bijzonder weinig positieve respons gaf.  Mijn oplossingsgerichte houding werd wederom niet op de juiste waarde geschat door Juan, die allesbehalve oplossingsgericht was.
“NO! Tu debes traer la copia!”schreeuwde hij.
Wat een incompetente nare ‘klantenservice-downie,’ dacht ik. Wat is nou de fucking moeite om een kopietje te schieten? Het is godverdomme exact hetzelfde formulier.  ‘Simpele ziel,’ mompelde ik.
Norse Juan begon naargeestig een formulier te bestempelen en schreef er driftig iets op voordat hij het op uiterst nare wijze onder het glas door schoof.
“Regresa el lunes a las 10:00. Trae el papel del seguro en español y la copia. Estiendes eto?”
“Si!” snauwde ik terug en stond boos op. Maandagochtend 10:00 terugkomen. Volgens mij dachten we exact hetzelfde van elkaar: ‘wat een buitenlandse teringlijer!’ Onderweg terug in de metro vertaalde ik ‘paarse krokodil.’ Crocodrilo marado. Mijn woordenschat wordt groter en groter.

 

No no rustig amigo!

“Me gustaría una cita para cortarme el pelo por favor,” zei ik nog een keer hardop voordat ik mijn auto uitstapte. Dit was het zinnetje dat ik had geoefend met mijn Spaanse lerares. In plaats van het mee schreeuwen van liedjes van  Bløf had ik dit zinnetje hardop geoefend tijdens het ritje naar het dorp. De bos haar op mijn bolletje deed me terugdenken aan mijn Tilburgse studententijd waar het normaal was om je haar tot achter in je nek te laten groeien. Het was echt tijd om naar de kapper te gaan. Ik liet Guus uit de geparkeerde auto springen en liep vrolijk in het zonnetje naar de kapsalon in het dorp.

“Hola Bon dia,” groette ik de man achter de balie van het aandoenlijk kleine kapperszaakje. Daar ging ik dan in mijn beste Louis van Gaal Spaans:

“Me gustaría una cita para contarme el pelo por favor.”

Wat denk je? Ik geraakte in opperbeste stemming. De beste man antwoordde in het Spaans terug. Of in het Valenciaans. Ik verstond er weinig van, maar ik ving een woord op dat ik wel kende. ‘Ahora.’  Potverdikkeme! Ik kon nu geknipt worden.

“¿Come se llama tu perro?”vroeg de kapper toen ik plaats nam in de kappersstoel.

“Mi perro llama Guus,” antwoordde ik trots. Guus kon het allemaal weinig schelen en ging lekker liggen onder de kappersstoel.

De kapper pakte vervolgens een plantenspuit en begon mijn haar te kammen. ‘Nou amigo,’ dacht ik, er zit zoveel gel in mijn haar om het enigszins te fatsoeneren, dat moet toch echt gewassen worden.

“Lavar?” vroeg ik tevergeefs.

De kapper vervolgde stoïcijns zijn ritueel met de kam en zijn plantenspuit. Dit beloofde weinig goeds. Toen de kapper vervolgens naar zijn tondeuse greep moest ik wel in actie komen.

“No no rustig amigo,” zei ik terwijl ik me angstig naar hem omdraaide en enigszins wanhopig met mijn vingers een knipbeweging maakte.

Met het zweet in de  bilnaad sloeg ik de kapper vervolgens gade. Nog even had ik de hoop dat het een ‘wilde kapper’ betrof, maar het is meer aannemelijk dat dit een bijklussende schaapscheerder was. Man, man, man….of beter ‘hombre, hombre, hombre.’ Deze kapper was zeker geen blijvertje. Ondanks zijn vriendelijke tarief van elf euro voor een knipbeurt.  Ik woon nu vier maanden in Spanje en heb nog nergens heimwee naar gehad. Tot dit kappersbezoek. Ik mis mijn kapper aan de Vijzelgracht.